Table Of ContentHOE VERSCHIJNT DE INTERPELLATIE IN GETUIGENISSEN
VAN (EX-)PSYCHIATRISCHE PATIËNTEN OVER HUN
WANEN?
EEN INTERPRETATIEVE FENOMENOLOGISCHE ANALYSE
Aantal woorden: 20303
Nicky De Bock
Studentennummer: 01200052
Promotor: Prof. dr. Stijn Vanheule
Begeleider: Junior Ingouf
Bachelorproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Klinische
Psychologie
Academiejaar: 2016 – 2017
Ondergetekende (Nicky De Bock) geeft toelating tot het raadplegen van de scriptie door derden.
Dankwoord
Graag maak ik van deze gelegenheid gebruik om mensen te bedanken die tijdens het
schrijven van deze masterproef een belangrijke rol hebben gespeeld.
Eerst en vooral dank aan Junior Ingouf, op wie ik op alle mogelijke momenten kon
rekenen, voor de enorm leerrijke samenwerking. De constructieve feedback hebben mij
doorheen deze masterproef geloodst. Daarnaast bedank ik ook Prof. Dr. Vanheule, die me de
mogelijkheid bood om eigenhandig dit boeiend onderwerp te exploreren.
Verder wil ik ook mijn ouders bedanken voor de onvoorwaardelijke steun en
vertrouwen die ze mij doorheen mijn opleiding hebben gegeven.
Evenzeer ben ik dank verschuldigd aan mijn vrienden. Mijn kotgenoten: Jessica Morton,
Juliette Van Kampen en Sirarpi Vardanian ben ik dankbaar voor de vele maaltijden, gezellige
momenten en bemoedigende woorden. Ook Kasper Hulselmans moet ik bedanken voor de vele
maaltijden en de ontelbare interessante discussies.
Tot slot bedank ik Nolwenn Dierck, voor mij iedere keer opnieuw een schuilplaats te
bieden tijdens de heftigste stormen.
Abstract
In deze masterproef onderzoeken we hoe de interpellatie verschijnt in getuigenissen
van (ex-)psychiatrische patiënten die getuigen over hun wanen. De interpellatie is een notie van
de Franse filosoof Louis Althusser waarmee hij de subjectwording denkt als een gevolg van een
ideologische aanspreking. We trachten na te gaan wat de implicaties zijn van Althusser‘s theorie
op de kliniek van de psychose, aangezien het vormend mechanisme van de interpellatie daar
lijkt te mislukken. We beroepen ons daarbij op de Lacaniaanse theorie van het “Unglauben”, die
stelt dat de psychose wordt gekenmerkt door een ongeloof. Dit ongeloof heeft de directe
consequentie dat de psychoticus de ideologische conventionele waarheid naast zich neerlegt. In
deze studie maken we gebruik van een interpretatieve fenomenologische analyse op
semigestructureerde interviews om na te gaan op welke manier de aanspreking verschijnt. Bij
de analyse van de data vonden we dat de aanspreking op twee wijzen verschijnt. Enerzijds als
een enigmatische aanspreking, waarbij er nog geen verdere elaboratie aan te pas komt en die
bovendien een schrikwekkend en traumatiserend effect heeft op. Anderzijds als een delirante
aanspreking, waarin de waanconstructie rond de aanspreking ervoor zorgt dat het
angstwekkende karakter van de aanspreking aan kracht verliest. Dit leidt er ons toe te besluiten
dat de waan een stabiliserende functie heeft in dit proces.
Inhoudsopgave
INTERPELLATIE ....................................................................................... 2
IDEOLOGIE EN IDEOLOGISCHE STAATSAPPARATEN ............................................................................... 3
IDEOLOGIE INTERPELLEERT INDIVIDUEN TOT SUBJECTEN ....................................................................... 4
WAAROM DRAAIEN WE ONS OM? .................................................................................................... 6
Forced Choice. ...................................................................................................................... 8
HET UNGLAUBEN .................................................................................... 9
HET FREUDIAANSE UNGLAUBEN ...................................................................................................... 9
HET LACANIAANSE UNGLAUBEN .................................................................................................... 10
In de Naam-van-de-Vader. ................................................................................................. 10
Het Glauben. ....................................................................................................................... 11
Het Unglauben. .................................................................................................................. 14
UNGLAUBEN EN INTERPELLATIE ........................................................... 16
DE WAAN: EEN ALTERNATIEF VOOR IDEOLOGIE? .................................. 18
BESLUIT ................................................................................................ 19
METHODE ............................................................................................ 22
OPZET ....................................................................................................................................... 22
STEEKPROEF ............................................................................................................................... 23
PROCEDURE ............................................................................................................................... 23
RESULTATEN......................................................................................... 26
THEMA 1: BREUK IN DE BELEVING FORMEEL .................................................................................... 26
Beleving wereld. ................................................................................................................. 26
Beleving zelf. ....................................................................................................................... 27
THEMA 2: BREUK IN DE BELEVING INHOUDELIJK ............................................................................... 28
Dood in het licht van leven. ................................................................................................ 28
Lichaam. ............................................................................................................................. 28
Autoriteit. ........................................................................................................................... 29
Seksuele verhouding. .......................................................................................................... 29
THEMA 3: ENIGMATISCHE AANSPREKING ........................................................................................ 30
THEMA 4: DELIRANTE AANSPREKING .............................................................................................. 30
Reële Ander. ....................................................................................................................... 31
Zingeving wereld en zelf. .................................................................................................... 31
THEMA 5: ONGELOOF ................................................................................................................. 33
Scepticisme. ........................................................................................................................ 33
Zekerheid. ........................................................................................................................... 34
BESPREKING ......................................................................................... 37
TERUGKOPPELING THEMA’S AAN DE LITERATUUR .............................................................................. 37
Het ongeloof ....................................................................................................................... 37
Drie tijden. .......................................................................................................................... 38
De zekerheid. ...................................................................................................................... 43
KLINISCHE IMPLICATIES ................................................................................................................ 44
BEPERKINGEN ............................................................................................................................ 47
TOEKOMSTIG ONDERZOEK ............................................................................................................ 48
CONCLUSIE ................................................................................................................................ 48
GECITEERDE WERKEN ........................................................................... 50
De “Ideologische interpellatie” is een concept dat een belangrijke rol speelt in het
oeuvre van de Franse filosoof Louis Althusser (1918-1990). Althusser gebruikt deze notie om de
wording van het subject te kunnen denken als een directe consequentie van het ‘aangesproken
worden’ door ideologie. Rond zijn theorie over de interpellatie en subjectwording is er
doorheen de jaren veel discussie geweest - vooral in de jaren 60 en 70 vormde deze een bron
voor vele disputen, aangezien Althusser de vrijheid van het subject volledig op de helling zet.
Aan deze verhitte discussies kwam een einde en het bleef lange tijd stil rond Althusser’s theorie.
Mladen Dolar (1993) benoemt deze tijdspanne als een periode van theoretische amnesie. Dit
‘vergeten’ betekent echter niet dat Althusser’s ideeën achterhaald zijn, dat ze vervangen zijn
door betere ideeën of dat zijn onderwerpen niet relevant meer zijn. Dolar beschrijft de amnesie
eerder als een “psychoanalytisch vergeten”. Het is het vergeten van iets onaangenaams of
oncomfortabel, waardoor een confrontatie uit de weg wordt gegaan (Dolar, 1993). Maar zoals
het verdrongene altijd terugkeert, keert ook de theorie van Althusser terug. In de literatuur
wordt er recentelijk meer en meer teruggegrepen naar Althusser en de hernieuwde interesse
gaat dan voornamelijk uit naar zijn notie van de Ideologische interpellatie of aanspreking.
Althusser stelt dat ideologie individuen tot subjecten interpelleert (Althusser, 2014). De
constitutie van een subject, als meester van zijn acties, voltrekt zich onder invloed van een
onderliggende ideologische structuur. Althusser wordt vaak in verband gebracht met Lacan’s
psychoanalyse. Niet alleen verwijst hij doorheen zijn uiteenzettingen naar Lacan, ook auteurs als
Slavoj Žižek, Judith Butler, Mladen Dolar en Warren Montag laten de twee denkers dialogeren.
Dit is dan ook niet toevallig vermits ook Lacan de subjectwording ziet als een effect van een
talige structuur. We worden immers geboren in een taal, in een bepaalde orde dus. Er ligt al een
structuur te wachten op ons, nog voor we ter wereld gebracht worden.
Ondanks de heropflakkering van interesse in Althusser’s theorie en het mechanisme van
de interpellatie in de literatuur door verschillende onderzoeksdomeinen is onderzocht,
ontbreekt er kwalitatief onderzoek naar de implicaties van Althusser’s interpellatie voor de
kliniek van de psychose. Dit is opvallend om drie redenen. Ten eerste komt de ervaring van
aangesproken worden zeer frequent voor bij psychotische patiënten (Leader, 2012). Ten
tweede worden Althusser en Lacan, zoals aangegeven, vaak verbonden met elkaar en heeft
deze laatste ook een theorie over de psychose. Ten derde zou men kunnen stellen dat men het
subject, onderhevig aan een ideologische structuur, niet kan bestuderen zonder aandacht voor
het subject dat buiten het discours dreigt te vallen. De psychotische waan lijkt immers vaak niet
te stroken met de gedeelde realiteitszin die er in een maatschappij heerst.
1
In deze masterproef zullen we dan ook onderzoeken hoe de aanspreking verschijnt in
de getuigenissen van (ex-)psychiatrische patiënten over hun wanen. Deze onderzoeksvraag is
volgens ons in de eerste plaats relevant voor de klinische praktijk om het begrip rond de
psychose en de psychotische waan uit te diepen, dit in combinatie met de ervaring van
aangesproken te worden. Als we ervan uitgaan dat de aanspreking fundamenteel is voor de
subjectwording en Lacan’s theorie in acht nemen, dat de subjectwording in de psychose zich op
een geheel andere wijze voltrekt, is de vraag naar de aanspreking ook meteen een vraag naar
de grondvesten van de psychose. Bovendien gaat Althusser’s theorie over de onderwerping van
een subject aan de maatschappelijke orde. Het is dan ook opvallend dat we psychotici vaak
tegenkomen in de periferie van de maatschappij: op straat, in de kliniek, in de psychiatrie, in
instellingen. Het psychotisch subject lijkt dus niet onderworpen te zijn aan deze orde. Ook hier
botsen we op iets cruciaals wat de psychose betreft. We begeven ons telkens naar datgene wat
het verschil tussen de neurose en de psychose uitmaakt. In tweede instantie kan deze
masterproef misschien ook een ander licht werpen op de theorie van Althusser en zijn notie van
de interpellatie net omdat onze vraag focust op het psychotisch subject, waar de interpellatie
zijn gewenste doorgang niet lijkt te vinden.
Om te beginnen gaan we na hoe Althusser de Ideologische interpellatie en de
subjectwording nu precies denkt. Daarna maken we een sprong naar de Lacaniaanse
psychoanalyse om de psychose van naderbij te bekijken, om zo de implicaties van Althusser’s
interpellatie te bestuderen op de kliniek van de psychose. Tot slot zullen we specifieker
aandacht hebben voor de rol die waan speelt in het licht van de interpellatie.
Interpellatie
In zijn essay “Ideology and Ideological State Apparatuses” (1970) schuift Althusser zijn
notie van de interpellatie naar voor. Dit is een sleutelconcept dat hij gebruikt doorheen zijn
theorie over de vormende werking van ideologie en staat bijgevolg centraal in deze
masterproef. Vooraleer we kunnen doorgaan naar dit centrale punt, zijn we genoodzaakt om te
bekijken hoe Althusser ideologie precies denkt.
2
Ideologie en Ideologische Staatsapparaten
Althusser’s theorie is geen theorie over één bepaalde ideologie in al zijn particulariteit
(bv. Het christendom) maar over ideologie ‘in het algemeen’ (Althusser, 2014, p. 253). Hij stelt
dat ideologie geen geschiedenis kent, in die zin dat het net een transhistorisch karakter heeft.
Ideologie heeft altijd al, doorheen de hele geschiedenis, op dezelfde manier zijn doorgang
gevonden. Dit heeft de belangrijke implicatie dat Althusser’s ideologie niet iets toevalligs is. Het
is niet iets dat we enkel tegenkomen in bepaalde tijdsperiodes en dus ook niet iets waaraan
ontsnapt kan worden in de toekomst. Net zoals Freud het onbewuste beschouwt als eeuwig,
stelt ook Althusser dat ideologie eeuwig is (Althusser, 2014).
Dit wil echter niet zeggen dat Althusser ideologie beschouwt als transcendentaal. (Montag,
2013). Hij stelt dat de ideeën, representaties etc. waaruit ideologie lijkt te bestaan geen
idealistisch of spiritueel bestaan hebben, maar dat deologie een materieel bestaan heeft
(Althusser, 2014, p. 184). Het vindt zijn doorgang via wat Althusser Ideologische
Staatsapparaten noemt en de praktijken die met deze Staatsapparaten verbonden zijn
(Althusser, 2014). “an ideology always exists in an apparatus, and its practice, or practices. This
existence is material” (Althusser, 2014, p.259). Met Ideologische Staatsapparaten doelt hij op
allerlei afzonderlijke instanties die werken via ideologie, bijvoorbeeld het gezin, scholen,
kerken…. Hij ziet bijgevolg ideologie niet als een vals bewustzijn of een set van valse ideeën, die
‘in de lucht hangen’ (Montag, 2013).
Dit impliceert dat het vormend mechanisme van ideologie altijd werkt vanuit een
materieel Ideologisch Staatsapparaat. Het zijn niet de ideeën op zich, die iemands acties
bepalen. Het is het Ideologisch Staatsapparaat dat zowel bepaalt hoe iemand handelt, als hoe
iemand denkt (Montag, 2003). Een individu stelt bepaalde gedragingen, doet aan bepaalde
rituelen mee, die bepaald zijn door het ideologisch staatsapparaat waar ook de ideeën die het
individu heeft van afhangen (Althusser, 2014). De gangbare temporaliteit die lijkt te bestaan
(eerst het idee en dan de handeling) wordt door Althusser tenietgedaan. De ervaring dat ideeën
onze handelingen voorafgaan, wordt retroactief geïnstalleerd (nadat de handeling al is
voltrokken). Althusser (2014) verwijst in deze context naar Pascal die kortweg stelt dat wanneer
je knielt en vervolgens een gebed opzegt, je zult geloven (Vande Veire, 2015). Hier zet Althusser
‘het vrij zijn’ al een eerste keer op de helling door aan te geven dat onze handelingen
gereguleerd worden door het Ideologisch Staatsapparaat waar we in geloven.
3
Ideologie Interpelleert Individuen tot Subjecten
We hebben in het vorig gedeelte het vormende effect van ideologie al even aangeraakt.
In wat volgt gaan we dieper in op hoe Althusser de subjectwording als gevolg van een
onderliggende structuur precies denkt. Althusser stelt dat “ideologie individuen interpelleert tot
subjecten” (Althusser, 2014, p.261). Hiermee bedoelt hij dat ideologie individuen aanspreekt
(“interpeller”) en zodoende constitueert als subjecten. Toch bevat het woord in het Frans
volgens Montag (2003) nog een specifieke connotatie die voor de theorie van Althusser
belangrijk is. Wanneer iemand wordt geïnterpelleerd, brengt dit als effect mee dat de persoon
die geroepen wordt uit de groep wordt gepikt (Montag, 2013). Hij/zij wordt min of meer
afgesplitst van haar omgeving en krijgt dus een bepaalde individualiteit, identiteit
toegeschreven (Montag, 2013). Geïnterpelleerd worden, brengt met zich mee dat men
gesepareerd wordt en daarbovenop geacht wordt zich te kunnen identificeren (Montag, 2013).
Althusser (2014) stelt de interpellatie zelf aanschouwelijk voor door een fictieve situatie
te schetsen van een politieagent die roept “Hey, you there!” (Althusser, 2014, p.264):
“Assuming that the theoretical scene I have imagined takes place in the street, the
hailed individual will turn round. By this mere 180-degree physical conversion, he
becomes a subject. Why? Because he has recognized that the hail was 'really' addressed
to him, and that 'it was really him who was hailed' (and not someone else)” (Althusser,
2014, p.264).
Het individu (h)erkent dat de aanroep specifiek op hem gericht is en niet op iemand
anders, draait zich om naar de politieagent en wordt zo “subject”. Het de onderwerping aan de
aanspreking van de politieagent die in deze scène zorgt voor de transformatie van individu naar
subject. Althusser geeft hierbij aan dat deze scène enkel een pedagogisch instrument is. De
temporele sequentie die hier gesuggereerd wordt (het individu wandelt op straat, wordt
vervolgens aangesproken door de agent, draait zich om en wordt subject), is werkelijk niet
aanwezig. Het bestaan van ideologie en de interpellatie van individuen tot subjecten zijn
volgens Althusser één en hetzelfde. Ideologie heeft altijd al individuen geïnterpelleerd
(Althusser, 2014). In die context stelt Althusser dat het individu in principe enkel als abstract
concept bestaat (“always-already subjects”) (Althusser, 2014, p.265). Reeds voor de geboorte
staan er al allerhande verwachtingen, veronderstellingen, keuzes vast voor het kind. Men kan
dus niet over de interpellatie spreken door één specifiek tijdsmoment aan te duiden (bv. de
4
Description:We trachten na te gaan wat de implicaties zijn van Althusser's theorie op de kliniek van de psychose, aangezien het vormend mechanisme van de supposed to know” which can make sense of the string of nonsense” (Dolar, 1993, p.90). Een geloof dat er iets is om te geloven, vormt dan ook een